Haïti in 2019

Haïti in 2019

De in 2018 begonnen “opstand van de onderdrukten tegen hun ontmenselijking” duurt nog voort. Politici komen niet met serieuze oplossingen.

Vol onrust had Haïti 2018 afgesloten. Het was het jaar van de onvrede over corruptie en de stijgende kosten voor levensonderhoud en dat van de rellen en plunderingen die volgden op de verhoging van de brandstofprijzen. Rellen die volgens activiste Colette Lespinasse een uiting waren van de “opstand van de onderdrukten tegen hun ontmenselijking”.

Lees ook: analyse Haiti at a Crossroads - aanleiding en oorzaken huidige crisis en Opinie artikel 'Tien jaar na de aardbeving komt Haïti in opstand tegen de 'duisternis'' van Marcel Catsburg in de Volkskrant. 

PetroCaribe-schandaal

De onrust leidde tot de val van het kabinet van eerste minister Jack Guy Lafontant in de zomer van 2018. Jean Henry Céant, de nieuw aangetreden eerste minister, begreep goed dat de bevolking daadkracht van hem verwachtte. “Vandaag wacht de bevolking op al onze antwoorden”, sprak hij. Antwoorden bleven echter uit. Niet in de laatste plaats omdat een nieuw schandaal het maatschappelijke en politieke leven in rep en roer bracht; het PetroCaribe-corruptieschandaal. Midden augustus 2018 plaatste filmmaker en auteur Gilbert Mirambeau jr. een opmerkelijke foto op Twitter van een geblinddoekte man die een stuk karton vasthield waarop de woorden Kot Kòb Petwo Karibe a stonden geschreven. Waar is het geld van PetroCaribe gebleven? Het bericht ging viraal en mobiliseerde duizenden Haïtianen om zowel op sociale media als op straat te protesteren tegen corruptie en om de regering ter verantwoording te roepen over wat er met het geld van de PetroCaribe-oliedeal, die Haïti tien jaar eerder met Venezuela had gesloten, was gebeurd.
Een jaar eerder - in november 2017 -  had een speciale senaatscommissie een honderden pagina’s tellend onderzoeksrapport naar fraude en mismanagement rondom de PetroCaribe oliedeal gepubliceerd. In 2007 had Haïti zich aangesloten bij het PetroCaribe-initiatief. Binnen dit programma kreeg Haïti - evenals een aantal andere Caribische en Centraal-Amerikaanse naties - korting  op de prijs van olie uit Venezuela. Een deel van de rekening (60%)  moest de regering vooraf betalen, terwijl het andere deel omgezet werd in een langlopende lening tegen een laag rentepercentage (25 jaar tegen 1%). Vanuit dat leningdeel kon de regering  economische en sociale projecten bekostigen. Het senaatsonderzoek legde bloot dat er inmiddels een kleine twee miljard dollar was besteed, maar dat grote bedragen niet ten gunste van de bevolking waren aangewend, maar in de zakken van politici en hun ‘vrienden’ waren terechtgekomen. De aanklacht was omvangrijk: aanbestedingen hadden niet openbaar plaatsgevonden; geld was weggesluisd naar spookbedrijven; contracten waren ondertekend, rekeningen betaald, maar het bijbehorende werk werd niet of slechts gedeeltelijk geleverd. Daarnaast werden nog tal van andere financiële malversaties aan het licht gebracht. Het onderzoek wees de beschuldigende vinger naar hoge regeringsfunctionarissen, waaronder twee voormalige eerste ministers. Ook familieleden van voormalig president Martelly hadden financieel geprofiteerd van de deal. Ook president Jovenel Moïse (aangetreden in februari 2017) wordt verdacht van betrokkenheid bij het schandaal. Opnieuw werd duidelijk hoe de politieke en maatschappelijk elite zich verrijkten ten koste van de bevolking. Lees ook het artikel: PetroCaribe was een grote grabbelton vol geld

Geweld in Lasalin

Begin november werd de bevolking opnieuw opgeschrikt. In de volkswijk Lasalin kwamen minstens 71 mensen om het leven als gevolg van een bendeoorlog. Volgens de Haïtiaanse mensenrechtenorganisatie Réseau National de Défense des Droits Humains (Nationaal Netwerk voor de Bescherming van Mensenrechten) moest de slachting het gevolg lijken van een gewone strijd tussen bendes om de heerschappij over de wijk, maar was er in werkelijkheid sprake van politiek gemotiveerd geweld. “Alle slachtoffers die we in het kader van dit onderzoek hebben ontmoet, beschuldigen de overheid ervan de gebeurtenissen te hebben georkestreerd", noteerden de onderzoekers over de slachting. De inzet van leden van de nationale politie en het gebruik van politiewagens en -uniformen wijst op betrokkenheid van personen uit regeringskringen, die via een van de bendes politieke controle over de wijk probeerden te krijgen. Een in juli 2019 verschenen onderzoeksrapport van het Haitian Action Committee en de National Lawyers Guide  (‘The Lasalin Massacre and the Human Rights Crisis Haiti’) concludeerde dat het geweld gefaciliteerd was vanuit regeringskringen: “De slachting in Lasalin had als doel om een wijk te straffen en te vernietigen die al sinds lang bekend staat als bolwerk van de Lavalas-basisbeweging en als oppositiecentrum. Ons onderzoek heeft vastgesteld dat het verhaal van “bendegeweld” een mistgordijn is om te verhullen dat de aanval op Lasalin door de overheid geregisseerd en ondersteund is, waarbij politie is ingezet en criminele elementen van wapens zijn voorzien”(p.2).

Bendegeweld

Ondertussen heeft de bevolking nog steeds veel te lijden onder het geweld van bendes, zowel in Port-au-Prince als buiten de hoofdstad. Begin mei liet het Réseau National de Défense des Droits Humains (Nationaal Netwerk voor de Bescherming van Mensenrechten) weten dat in de eerste drie maanden van het jaar 101 mensen waren vermoord, onder wie 13 politieagenten. De organisatie sprak van een chaotische situatie op het gebied van mensenrechten. Wijken worden gecontroleerd door bendes en in het justitieel apparaat is veel corruptie. De mensenrechtenorganisatie ging zelfs zover om te spreken over overheidsbanditisme,  waarbij criminelen bescherming krijgen van de overheid. Als voorbeeld hiervan werden de connecties tussen senator Garcia Delva en (de inmiddels gearresteerde) bendeleider Arnel Joseph genoemd.

Massale betogingen

Begin februari 2019 legde massale betogingen het openbare leven opnieuw Haïti stil ('Ayiti lok'). De bevolking greep de symbolische zevende februari - de dag waarop het regime van Jean-Claude Duvalier in 1986 ten val kwam - aan om opnieuw haar onvrede en woede te uiten. Boos waren de Haïtianen over almaar stijgende voedsel- en brandstofprijzen. Over de ontwaarding van de nationale munt, de gourde. Over corruptie binnen overheidskringen en zelfverrijking van de maatschappelijke en politieke elite. Over stijgende onveiligheid en geweld tegen burgers. Over onmacht (of onwil) van president en regering om de precaire levenssituatie van velen te verbeteren - al was het maar een beetje. De protesterende menigte eiste het vertrek van president Jovenel Moïse en riep de voltallige regering op om af te treden. Tevergeefs. Het antwoord was traangas en politiegeweld met als resultaat een twintigtal doden en tientallen gewonden. Daags na de grootschalige demonstraties publiceerden zes mensenrechtenorganisaties een verklaring waarin zij stelden dat “de eisen van de woedende bevolking rechtvaardig zijn en overeenstemmen met de beginselen die ten grondslag liggen aan iedere democratische samenleving.” Ze klaagden de regering aan voor het “rampzalige beheer van de publieke zaak dat ervoor zorgt dat de ellende van de bevolking aanzienlijk verergerd is.” Uiteindelijk moest Jean-Henry Céant op 21 maart aftreden vanwege een motie van wantrouwen vanuit het Huis van Afgevaardigden. Jean-Michel Lapin werd benoemd als waarnemend eerste minister.

Onmacht van politiek

President Jovenel Moïse, die zelf onder vuur ligt vanwege beschuldigingen van betrokkenheid bij het PetroCaribe-schandaal, slaagt er niet in de rust in het land te laten weerkeren. Zijn partij - de Parti Haïtien Tèt Kale (Haïtiaanse Partij van de Kaalkop (Kaalkop was de bijnaam van de eerdere (kale) president Michel Martelly)) - heeft weliswaar de meeste zetels in het parlement - 31 van de 119 in de Huis van Afgevaardigden en 11 van de 30 in de Senaat - maar beschikt niet over een meerderheid aan zetels. Het besturen van het land vereist daarom samenwerking met andere partijen. Dit gaat echter moeizaam, zo bleek onder andere uit de vergeefse pogingen van de nieuw benoemde eerste minister Lapin om een kabinet samen te stellen dat de goedkeuring van het parlement zou krijgen. Toen eind juli duidelijk werd dat hij daarin niet zou slagen, trad Jean-Michel Lapin af en werd Fritz-William Michel benoemd, inmiddels de vierde eerste minister van president Jovenel Moïse. Ook deze benoeming wacht nog op parlementaire goedkeuring. Het uitblijven hiervan heeft grote financiële consequenties. Het overheidsbudget voor 2019 is nog niet goedgekeurd, waardoor onder andere leningen aan Haïti vanuit het Internationaal Monetair Fonds zijn bevroren.

Nationale dialoog

Om de crisis het hoofd te bieden riep de president in februari een nationale commissie voor de dialoog in het leven. Zijn initiatief vond echter weinig weerklank bij de politieke oppositie, de volksbeweging en de demonstrerende burgers. Ook kerkelijke autoriteiten spraken zich uit tegen het uitblijven van passende maatregelen om de situatie in het land te verbeteren.
Op 19 juni bracht een hoge delegatie van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) op verzoek van de Haïtiaanse regering een bezoek om te helpen een uitweg te zoeken uit de crisis en de nationale dialoog te stimuleren. De delegatie verweet president Moïse dat hij tot dan het land onvoldoende bestuurd had, maar dat ze geen aanleiding zag hem op te roepen om af te treden. De OAS riep de oppositie op om de strijd tegen de president te leveren via de stembus en niet via straatgeweld en allerlei vormen van parlementaire obstructie. Op aandringen van de delegatie stemde de president in het met instellen van een commissie van internationale financiële experts om de regering te helpen met het afhandelen van het PetroCaribe-schandaal.

Nieuwe VN-missie

In 2017 kwam er na dertien jaar een einde aan het mandaat van de Minustha. Deze door Brazilië geleide stabilisatiemissie van de Verenigde Naties was in 2004, na het gedwongen vertrek van president Aristide, opgericht om de orde op Haïti te herstellen en te handhaven. In haar plaats kwam een veel kleinere missie, de Minjusth, gericht op het ondersteunen van de overheid in het versterken van het rechtssysteem en het verbeteren van rapportage over en analyse van de mensenrechtensituatie. Tijdens een vergadering van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties is besloten dat de Minjusth - die op 15 oktober is beëindigd-  opgevolgd wordt door een politieke missie. Deze missie heeft als doel de regering te helpen meer stabiliteit en rust te creëren. 


Werkelijke oorzaken onrust

Sinds eind september wordt het openbare leven grotendeels stilgelegd door massale bijeenkomsten waarin demonstranten roepen om het aftreden van president Jovenel Moïse. Rooms-katholieke scholen hebben - om hun solidariteit met de protesterende menigte te tonen - besloten hun deuren voorlopig gesloten te houden. Haïtianen tonen hun woede over het uitblijven van echte vooruitgang en verandering, nu bijna tien jaar na de aardbeving. Hoewel de directe aanleiding voor de betogingen en onrust een combinatie is van brandstofschaartste, inflatie en stijgende kosten voor levensonderhoud, het openbaar komen van het PetroCaribe-schandaal en het excessief overheidsgeweld in Lasalin, liggen de  werkelijke oorzaken van de onrust dieper. Enerzijds gaat het om de aanwezigheid van een roofzuchtige overheid die zich door autoritair bestuur en met inzet van geweld en corruptie tegenover de bevolking plaatst, en die faalt in zijn functioneren richting de burgers onder meer in het zorg dragen voor maatschappelijke voorzieningen (zoals onderwijs, gezondheidszorg), het bieden van veiligheid (rechtsstaat) en bestaanszekerheid (werkgelegenheid). Anderzijds is Haïti tot op de dag van vandaag - ook in de wijze waarop vorm is gegeven aan de wederopbouw - een speelbal van buitenlandse grootmachten en internationale organisaties, die vooral hun eigen economische neoliberale belang dienen.


Oppositie

De demonstraties tegen de regering zijn vanuit de overheersend jonge bevolking ontstaan - volgens gegevens van de Wereldbank is de helft van de 11 miljoen Haïtianen jonger dan 25 jaar. Zij vormden de zogenaamde 'Petrochallengers' (groepen zoals Nou Pap Domi en Ayiti Nou Vle a), die los van een politieke partij, hun onvrede lieten blijken, de regering om rekenschap vroegen en het aftreden van de president eisten. Vanuit de meer gevestigde orde lijkt de oppositie tegen president Moïse zich te organiseren rondom twee bewegingen: de Alternative Consensuelle pour la Refondation de la Nation (ACRN) die voortkomt uit de politieke oppositie (overigens zonder de Fanmi Lavalas partij van voormalig president Aristide) en, sinds half oktober, de Passerelle groep, een verband van werkgevers- en werknemersorganisaties, boerenbewegingen, vodougenootschappen en diverse mensenrechtenorganisaties. In een toespraak gaf president Moïse aan niet te zullen aftreden. Middels een tweet heeft de Amerikaanse ambassade alle betrokkenen opgeroepen tot een inclusieve dialoog om "het Haïtiaanse volk te dienen en de dringende economische en sociale problemen aan te pakken." Frantz Duval, hoofdredacteur van Le Nouvelliste, tweette: "Er is haast geboden. Haïti wordt niet meer bestuurd en zij wordt meer en meer onomkeerbaar onleefbaar." Op initiatief van de Passerelle groep kwamen op 8 en 9 november vertegenwoordigers van de oppositie - overigens zonder afgevaardigden vanuit de ''Petrochallengers' basisgroepen - samen in het Marriot hotel, waar ze een gezamenlijke verklaring (Entente Politique) presenteerden over hoe Haïti bestuurd zou moeten worden na het vertrek van Jovenel Moïse. 

Sluiting bedrijven

De economische gevolgen van de aanhoudende onrust doen zich inmiddels goed voelen; bedrijven zien zich genoodzaakt hun personeel (tijdelijk) te ontslaan en een keten als Best Western heeft aangekondigd zijn hotel volledig te sluiten. Diverse bedrijfspanden zijn tijdens de demonstraties in vuur opgegaan, waaronder dat van onderneemster Magalie Dresse. In PRI's The World spreekt zij hierover. 

Buitensporig geweld

Amnesty International heeft in een eerste verslaglegging bevestigd dat er door de Haïtiaanse politie en ordediensten buitensporig geweld is gebruikt tegenover overwegend vreedzame demonstranten. Minstens 35 demonstranten hebben volgens de organisatie vanaf half september de dood gevonden. Amnesty International roept president Moïse op om maatregelen te nemen om de veiligheid van demonstranten en journalisten te garanderen. Het willekeurig gebruik van traangas moet worden gestopt  evenals het gebruik van scherpe munitie door de politie.  

Verkiezingen

In oktober hadden lokale en landelijke verkiezingen (voor het hele Huis van Afgevaardigden en een derde deel van de Senaat) moeten plaatsvinden. Hiervan is geen sprake geweest. Eind januari loopt de termijn van de parlementsleden af.