Wiens hoop ligt op het kerkhof?

Wiens hoop ligt op het kerkhof?

“Wordt het ooit nog wat met Haïti?” De vraag ligt velen op de lippen. Is er nog hoop voor Haïti? Of is Haïti het kerkhof van de hoop. Een verkenning over hoop. 

Dit artikel is ook te lezen als pdf 

“Haïti: het kerkhof van de hoop”, kopte op 13 januari 2013 een artikel in de Britse krant The Independent. In het artikel schreef journalist Peter Popham over zijn bezoek aan een opvangkamp in de hoofdstad Port-au-Prince waar, drie jaar na de aardbeving, nog duizenden mensen woonden in armzalige tentenkampen, verstoken van voorzieningen. Ondanks alle toegezegde hulp zat Haïti nog midden in de crisis.

De in het oog springende kop van het artikel past goed bij het beeld dat mensen (vooral in welvarende landen) hebben bij Haïti. De quote van de koppenmaker van The Independent bevestigt Haïti’s stereotype imago als ‘het armste land van het westelijke halfrond’, dat er ondanks alle hulp maar niet bovenop komt. Haïti is een eindeloze crisis; een bodemloze put; een hopeloze zaak. “Hoop is niet iets wat wij vaak met Haïti associëren”, constateert de Amerikaans-Haïtiaanse antropologe Gina Athena Ulysse in een van haar columns die ze kort na de aardbeving schreef (columns gebundeld in Why Haiti Needs New Narratives: a Post-Quake Chronicle, 2015). Velen van ons ligt de vraag voorop de lippen, die ook een journalist mij stelde naar aanleiding van het verschijnen van mijn boek Grond zonder Rust. Breuklijnen in Haitiaanse bodem: “Wordt het ooit nog wat met Haïti?”

Hoogmoed en hebzucht

Ook voor mij is deze vraag zeer herkenbaar. Al meer dan 30 jaar volg ik de ontwikkelingen op Haïti - waarvan 5 jaar op Haïti zelf - en ik voel teleurstelling over hoe weinig er verbeterd is in de levens van vele Haïtianen, in de manier waarop het land bestuurd wordt en hoe de internationale gemeenschap omgaat met Haïti. Het schrijven van mijn boek heeft mij geholpen om te begrijpen hoe (historisch) diepgeworteld en complex Haïti’s problematiek is, en dat de sociale, economische en ecologische kwetsbaarheid van de Haïtiaanse samenleving voortkomt uit al eeuwenlang bestaande scheve (inter)nationale verhoudingen. Deze kwetsbaarheid zorgt ervoor dat natuurverschijnselen (zoals een orkaan of aardbeving) zulke catastrofale gevolgen hebben. Van de Peruaanse bevrijdingstheoloog Gustavo Gutiérez heb ik geleerd dat structureel onrecht en armoede mensenwerk zijn. Op de vraag die ik in mijn boek stel naar de grondoorzaken van Haïti’s kwetsbaarheid kan ik kort en krachtig antwoorden dat Haïti’s lot voortkomt uit hoogmoed en hebzucht die in de harten van mensen leven en die zich in de vezels van onze maatschappelijke structuren hebben genesteld. “Het lijden dat veroorzaakt wordt door extreme armoede ontstaat niet zomaar en is evenmin het gevolg van een gebrek aan vlijt van de armen, het wordt daarentegen veroorzaakt door instituties en omstandigheden die van menselijke makelij zijn”, benoemt ook medisch antropoloog en arts Paul Farmer, hoogleraar in Harvard en oprichter van de ngo Partners in Health (Griffin & Weiss 2013:10).

Oppervlakkige hoop

Iedereen met meer dan basale kennis van Haïti weet dat Haïti geen plaats voor snelle oplossingen is. Politiek analist Jake Johnson van het Amerikaanse Centre for Economic and Policy Research (CEPR) benadrukt in zijn analyses dat er geen “quick fixes” mogelijk zijn. In zijn reportage over het opvangkamp in The Independent laat Peter Popham blijken dat hij dit begrijpt. Hij is in zijn verslag namelijk genuanceerder dan de koppenmaker van zijn krant. “Haiti is the graveyard of easy hopes”, schrijft hij (cursivering van mij). Haïti is het kerkhof van oppervlakkige hoop, zo zou de Amerikaanse professor Miriam Schleifer McCormick het zeggen. Als filosofe heeft McCormick onderzoek gedaan naar hoop (2017). Zij onderscheidt oppervlakkige of irrationele hoop van substantiële of rationele hoop. Simpel gezegd: je kunt op een slechte of een goede manier hopen. De irrationele manier is als wensdenken en grenst aan fantasie. Kenmerkend voor deze vorm van hoop is volgens McCormick dat zij de hoopvolle persoon niet aanzet tot verandering van zijn of haar situatie. Geconfronteerd met de harde werkelijkheid zakt de hoop in en blijft berusting of zelfs fatalisme achter. Rationele hoop daarentegen is zich volledig bewust van de ernst van een situatie; zij stimuleert de hopende persoon tot handelen, waarbij deze zich ervan bewust is dat de gehoopte uitkomst geen realiteit hoeft te worden.

Naïeve hoop

“Haïti is het kerkhof van oppervlakkige hoop” had de kop van het artikel dus eigenlijk moeten luiden. De Joodse psychiater Victor Frankl zou in dit verband spreken over ‘naïeve hoop’. In zijn boek De zin van het bestaan beschrijft Frankl zijn ervaringen als overlevende van meerdere concentratiekampen. In het concentratiekamp was er sprake van een complete minachting van het leven. De mens was een gevangenisnummer geworden. Dood of levend. Het maakte niet uit. Het was een wereld “die niet langer waarde hechtte aan het menselijke leven en de menselijke waardigheid, een wereld die de mens zijn vrije wil had ontnomen en hem tot een object had gemaakt dat uitgeroeid diende te worden (maar alvorens hiertoe over te gaan, zou die mens tot zijn laatste snik worden uitgebuit), schrijft hij (1981:70). Frankl vraagt zich af hoe een mens onder dergelijke omstandigheden het vol kan houden. Wie behoudt de hoop?

Levensdoel

Frankl meent dat een mens onder welke omstandigheid dan ook hem zijn geestelijke vrijheid niet kan worden afgenomen. De innerlijke kracht van de mens stelt hem in staat zich te verheffen boven zijn uiterlijke noodlot. Volgens Frankl bezweken juist die gevangenen die onder de degenererende invloed van het kampleven hun innerlijke grip verloren op hun morele en spirituele ik. Mensen die de moed opgaven omdat ze geen toekomst meer zagen. Deze innerlijke kracht van een kampbewoner kon vergroot worden door hem in een toekomstdoel te laten geloven. “Bij iedere voorkomende gelegenheid moest men hun een reden, een levensdoel voorhouden, om hun kracht te geven hun verschrikkelijke levensomstandigheden te verduren. Wee degene die de zin en het doel van zijn leven niet langer zag en dus geen reden had zijn huidige bestaan te continueren. Hij was weldra verloren” (100). Het ging daarbij niet om het bieden van naïeve hoop (‘dan en dan worden we bevrijd’), maar om het veranderen van iemands houding ten opzichte van het leven en lijden.

Jim Stockdale

Daarvoor is het volgens Frankl wel nodig om de ‘berg van het lijden’ in volle omvang te aanschouwen. Frankl: “Toen wij de betekenis van het lijden eenmaal hadden begrepen, weigerden wij de kwellingen van het kampleven te onderschatten of te verlichten door ze te negeren, valse illusies te koesteren of een kunstmatig optimisme tentoon te spreiden” (102). Een soortgelijke ervaring als Frankl deed de Amerikaanse militair Jim Stockdale op tijdens een 8 jaar durende krijgsgevangenschap in Noord Vietnamese gevangenissen. In zijn boek Good to Great vertelt managementgoeroe Jim Collins over een gesprek dat hij met Stockdale had. “Hoe heb je het kunnen volhouden”, vraagt Collins. Stockdale antwoordt: “Ik heb er nooit aan getwijfeld dat ik niet alleen vrij zou komen, maar uiteindelijk ook zou overwinnen en de ervaring zou aangrijpen als levensbeslissend moment, dat ik, terugkijkend, niet zou willen omruilen.” Als Collins hem vervolgens vraagt wie het niet gered hebben, verrast Stockdale hem met zijn antwoord: “De optimisten”. Mannen die zeiden: “Met Kerst zijn we thuis” En Kerst kwam en ging. Daarna zeiden ze: “Met Pasen komen we eruit”. Maar Pasen kwam en ging. En het werd Thanksgiving en Kerst kwam weer. “Ze stierven door een gebroken hart”, aldus Stockdale. “Dat is een belangrijke les”, besluit hij. “Je moet het vertrouwen dat je uiteindelijk zult overwinnen - dat je nooit mag verliezen - nooit verwarren met de discipline om de keiharde werkelijkheid onder ogen te zien, hoe die er ook uitziet.”

Tragisch Optimisme

Naïeve hoop belandt op het kerkhof. Welke hoop loopt geen schipbreuk op de klippen van fatalisme of fantasie? Deze vraag is relevant voor allen die net als ik vanuit een luxe positie kunnen nadenken over en betrokken zijn bij Haïti. Zij is echter levensbepalend voor miljoenen Haïtianen voor wie armoede, honger, ziekte, onrecht en geweld een tragische realiteit zijn. Waaruit putten wij en zij hoop? Vanuit het denken van Frankl (en de gelijksoortige ervaring van Stockdale) heeft de Canadese psycholoog Paul Wong de benadering van het Tragisch Optimisme uitgewerkt. Hoe houd je hoop te midden van (extreem) tragische omstandigheden? Volgens Wong omvat de enige soort hoop die bestand is tegen de harde klappen van de realiteit, vijf essentiële ingrediënten. 1) Het accepteren van datgene dat niet veranderd kan worden; de grimmigheid en tragiek van het leven moeten recht in de ogen gekeken worden; 2) Bevestiging van de waarde en betekenis van het leven; ieder menselijk leven heeft intrinsieke waarde en waardigheid; de hopeloosheid en uitzichtloosheid van de omstandigheden doen geen afbreuk aan de waardigheid en betekenis van het leven van een mens; 3) Het jezelf overstijgen in het dienen van een hoger doel gericht op iemand anders, een gemeenschap of God; 4) Geloof in en vertrouwen op God of op mensen waardoor mensen zich geborgen en opgenomen weten in een groter geheel; 5) Moed om weerstand het hoofd te bieden; het durven vasthouden aan de eigen principes en overtuigingen.

Onze hoop voor Haïti

Kan ik - kunnen wij - deze ingrediënten van hoop toepassen op de manier waarop wij ‘hoop hebben voor Haïti’? In dit artikel kan ik hier slechts beperkt op ingaan. Maar ik doe een eerste poging. Hoe voorkomen we dat we de moed opgeven en zeggen: ‘het wordt nooit wat met Haïti.’ Hoe voorkomen we dat we stoppen met geven van hulp en steun - financieel, materieel of in de vorm van vrijwilligerswerk - aan Haïti? Hoe voorkomen we dat we stoppen met bidden, omdat het gebed tegen dovemans oren gericht lijkt te zijn? Hoe voorkomen we dat het ónze hoop is die op het kerkhof ligt? De eerste stap is om te weten en te begrijpen wat er werkelijk aan de hand is in (landen als) Haïti. Peilen we de omvang en diepte van de economische en maatschappelijke ongelijkheid die onze wereld kenmerkt? Durven we dit veelkoppige monster recht in de ogen te kijken en te erkennen als ‘structureel kwaad’? Ten tweede: beseffen we dat armoede en onrecht geen abstracte begrippen zijn, maar dat het gaat om individuele mensen die in armoede leven of die onrecht is aangedaan. De armen zijn geen nummers, maar medemensen, wier leven intrinsieke waarde heeft, die (volgens de christelijke traditie) geschapen zijn naar het beeld van God. Committeren we ons in de derde plaats aan een hoger doel; een purpose om het maatschappelijk welzijn te dienen? Kijken we verder dan ons individuele welzijn en welbehagen en dienen we een groter (moreel) belang; in dit geval de dienst aan de (verre) naaste. Ten vierde: weten we ons hierin opgenomen in een breder spiritueel of maatschappelijk verband. Zien we ons eigen leven als geschenk van Gods liefde en gunnen we dat geschenk ook aan anderen? Of ervaren we de eenheid van de mensheid en binden we daardoor samen de strijd aan tegen alles wat die eenheid bedreigt. Tenslotte: hebben we de moed om onze positie in te nemen en vast te houden ook als we kritiek krijgen, als mensen zeggen dat het niets helpt of als omstandigheden alles tegen lijken te werken. Gustavo Gutiérez roept op om in de keuze voor de armen vastbesloten en koppig te zijn. Deze vijf ingrediënten vormen een solide (substantiële of rationele) hoop die zich volledig bewust is van de ernst van een situatie; die de hopende persoon stimuleert tot handelen, waarbij deze zich ervan bewust is dat de gehoopte uitkomst geen realiteit hoeft te worden.

Hoop op Haïti

En wat zeggen deze ingrediënten over de hoop van Haïtianen op Haïti. Hoe houden zij het vol? In mijn boek ben ik niet aan deze vraag toegekomen, maar zij drong zich wel meer en meer aan mij op. Om die reden heb ik op het laatste moment aan mijn boek een kort hoofdstuk toegevoegd met daarin drie hoopvolle ontwikkelingen. Ik schreef: “Hoop is er ook vanwege talloze Haïtiaanse burgers en organisaties die bezig zijn om op Haïti’s onrustige bodem stapstenen te leggen die een weg markeren naar een Ayiti miyò, een beter Haïti.” (2019:378) Ik denk dat er - kijkend door de lens van de vijf door Wong omschreven ingrediënten voor solide en substantiële hoop - op Haïti heel veel hoop is. Iemand die langer (en korter geleden) op Haïti heeft gewoond zou dit beter kunnen illustreren, maar laat me twee voorbeelden geven. Ik heb deze gevonden in twee boeken. In hun studie Narratives of Faith from the Haiti Earthquake doen Roger Abbott en Robert White (2019) verslag van hun etnografisch onderzoek onder 160 overlevenden van de aardbeving. In veel van de gehouden interviews blijkt hoop de boventoon te voeren. “Hoewel de Haïtianen met wie we uren lang gesproken hebben zich volledig bewust waren van hun dagelijkse noden en hun hoop voor de dingen van dit leven, was de enormiteit van hun angst zo groot, dat de ‘zuurstof’ waardoor ze overleefden het met volle overgave en vastberadenheid vastgehouden geloof was in de eschatologische hoop zoals die beloofd wordt door God in het evangelie van Jezus Christus”, concludeerden Abbott en White. Voor veel Haïtianen vormen hoop en geloof een onderdeel van hun overlevingscultuur. De onderzoekers sluiten daar ook de vodou bij in: “De bijdrage van vodou als een cultureel dynamisch onderdeel van overlevingsstrategieën die van de ene generatie op de andere zijn doorgegeven moet niet ontkend, geminimaliseerd of gedemoniseerd worden." Deze studie toont de relevantie aan van het vierde door Wong genoemde ingrediënt van hoop in de Haïtiaanse context aan.

Geheim van de hoop

Mijn tweede voorbeeld komt uit een heel ander soort boek. De roman Ravine L’Espérance (Ravijn van de Hoop) vertelt het verhaal van de bewoners van een arme en gevaarlijke wijk in de hoofdstad Port-au-Prince (het betreft de beruchte wijk Gran Ravin – google maar eens op afbeeldingen) aan de vooravond van en in de dagen na de aardbeving. Deze roman is geschreven op basis van interviews met de bewoners van deze wijk door medewerkers van de Franse organisatie ATD Quart Monde. Ik ken geen boek over Haïti dat zo dicht op de huid vertelt hoe arme mensen (op Haïti malere genoemd, ongelukkigen) - met al hun menselijke onhebbelijkheden en tekortkomingen - proberen te overleven, hun eigen maatschappelijke positie te verbeteren en hun buurt leefbaarder te maken. Met vallen en weer opstaan. Chèche lavi (zoeken naar leven) is hiervoor de kenmerkende Haïtiaanse uitdrukking. Zoekend naar dat leven vinden sommigen vroegtijdig de dood. Anderen zetten de zoektocht moedig en hoopvol, en bovenal vindingrijk en creatief, voort. Hun verhaalt ontcijfert “het geheim van de hoop van hen die dag in dag uit in de misère ploeteren” (384). Hun verhaal weerspiegelt diverse van de door Wong omschreven ingrediënten van hoop: het besef van de grimmigheid van de realiteit; het vasthouden aan de eigen menselijke waardigheid; het zichzelf wegcijferen voor een ander; en moed…heel veel moed.

Nieuw verhaal over Haïti

Hoop is niet iets wat wij vaak met Haïti associëren”, citeerde ik eerder al de Amerikaans-Haïtiaanse antropologe Gina Athena Ulysse. In haar boek Why Haiti Needs New Narratives: a Post-Quake Chronicle laat ze zien dat Haïti het verdient dat er nieuwe verhalen over haar verteld worden; hoopvolle verhalen. Ze schrijft: “Ik heb vaak verhalen die Haïti reduceren tot simpele kenmerken - en die daarmee Haïtianen ontmenselijken - ter discussie gesteld. Ja zeker, we kunnen dan wel het armste land van het Westelijke halfrond zijn, maar er is leven daar, liefde en een onoverwinbare geest van creatieve overlevingsmoed.” De hoop ligt op Haïti in ieder geval nog niet op het kerkhof.